Toen de Belgen in 1831 tegen de Nederlandse heerschappij in opstand kwamen, riep koning Willem I een leger op de been van tienduizenden soldaten die allemaal in Noord-Brabant gelegerd moesten worden. Ook in Tilburg, dat toen 12.000 inwoners telde, werden duizenden soldaten ingekwartierd bij burgers, want kazernes waren er niet. Vrijwel alle Tilburgse gezinnen kregen met inkwartiering te maken. Daarvoor ontvingen ze een vergoeding van 35 cent per dag per ingekwartierde soldaat voor kost en inwoning. Een groot bedrag was dat zeker niet; een volwassen textielarbeider verdiende in die tijd 50 tot 80 cent per dag. Prins Willem II was opperbevelhebber van dit leger. De oorlogshandelingen met België waren al snel voorbij, maar het zou nog tot in 1939 duren voordat het conflict ook op politiek niveau tot een goed einde kwam (België werd een zelfstandig koninkrijk). Al die tijd bleven de militairen in Tilburg, mede omdat Willem II had besloten hier zijn hoofdkwartier te vestigen. Tilburg heeft dus veel langer met de gevolgen van de ‘Belgische Opstand’ te maken gehad dan de rest van Noord-Brabant. Voor de textielindustrie was de toestand positief, want zij leverde veel stoffen waarvan militaire uniformen gemaakt werden.