Drossaard Van Bernagie weigert net als zijn voorganger in 1654 drie katholieke schepenen, die waren benoemd door Johan Moonen, de vertegenwoordiger van de heer, te accepteren. Hij legt de zaak voor aan de Staten-Generaal, die de benoeming niet goedkeuren en ongedaan maken en vervolgens een geheel hervormd college benoemen. Na dit hooglopend conflict komen er tot aan het einde van het 'ancien regime' geen katholieken meer in de schepenbank. Ook de positie van het college van 22 mannen, telkens twee afgevaardigden uit de gegoede stand-in de elf herdgangen, die de dorpsrekeningen mee moesten controleren en het laatste woord hadden in belangrijke financiƫle zaken, werd ondermijnd. Het resultaat was dat de economische elite van het dorp geen rechtstreekse zeggenschap had in het bestuur.