Op zijn vijftiende ging Wil Engel werken bij textielfabriek Thomas de Beer aan het Wilhelminapark. Hij kwam daar op de wolspinnerij te werken. Zesentwintig gulden in de week verdiende hij. Het was toen 1962. In de jaren daarna ging het snel bergafwaarts met de textielfabrieken in Tilburg. Ook de fabriek van Thomas de Beer moest zijn deuren sluiten. Voordat dat gebeurde stapte de eigenaar van de fabriek met een zekere Hendrik Driessen binnen. Ze kwamen kijken of het gebouw geschikt zou zijn voor een museum. En dat was zo. Driessen zou daar de directeur van worden. Wil Engel stapte naar ze toe en vroeg of ze geen baantje voor hem hadden. Dat hadden ze. Samen met drie andere textielarbeiders mochten ze helpen bij het leegruimen van de fabriek, bij het sloopwerk en vervolgens bij de bouw van het museum in de voormalige wolspinnerij. Dat werd het museum De Pont. Directeur Hendrik Driessen stuurde de textielarbeiders op stage naar het Rotterdamse museum Boijmans van Beuningen. Daar leerden ze hoe ze kunstwerken moesten ophangen. Daar hield Wil Engel voor het eerste van zijn leven een schilderij vast. En hij vond het mooi. Wil Engel begon in het museum als technisch medewerker en eindigde als suppoost en baliemedewerker. Eerst gingen zijn drie collega’s met pensioen. Als laatste textielarbeider in dienst van het museum ging ook Wil Engel tenslotte met pensioen. Met kunst was hij vroeger nooit in aanraking geweest, nu was hij er van gaan houden. Verschillende kunstenaars die hij bij hun tentoonstellingen hielp, schonken hem zelfs kunstwerken. Daar geniet hij nog steeds van.