Een van de meest gevreesde ziektes van de 19e eeuw was de darmziekte cholera. Na besmetting met de cholerabacil stierven patiënten meestal binnen enige dagen door het enorme vochtverlies dat zij leden (braken en diarree). De ziekte is hoogst besmettelijk. Ze verspreidt zich vaak via verontreinigd drinkwater, maar kan ook van mens tot mens worden doorgegeven. In 1831 bereikte de cholera Europa, ook Nederland. Tilburg werd in 1831, 1848, 1853 en 1866 getroffen, waarvan de laatste epidemie de meeste slachtoffers eiste. In de eerste twee maanden (september, oktober) werden 64 personen aangetast, en daarvan overleden er 33. Al in september maakten de Tilburgse geneesheren de gemeenteraad het verwijt dat die veel te laks was in de bestrijding van de ziekte. Patiënten konden nergens geïsoleerd worden opgenomen, er was geen geld voor desinfectie, en aan de armere burgers werd geen veilig voedsel of zuiver drinkwater verstrekt. Ook de inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht stuurde het gemeentebestuur een ernstige vermaning. In 1867 kregen twee Tilburgse artsen en de Zusters van Liefde onderscheidingen voor hun verdiensten bij het bestrijden van de epidemie. Na 1866 hebben zich in Tilburg nog slechts incidentele gevallen van cholera voorgedaan, voor het laatst in 1909.