Dat goede gezondheidszorg in vroeger eeuwen zeer vaak alleen voor de rijken bereikbaar was, mag blijken uit het volgende verhaal. Toen de textielfabrikant Pieter Vreede zich in 1790 vanuit Leiden in Tilburg vestigde, was zijn vrouw zwanger. Daarom wilde Vreede zeker zijn van goede verloskundige hulp. Die werd in die tijd geboden door de zogenaamde vroedmeesters. De beste vroedmeester die Tilburg had, had ook een nadeel: hij dronk nogal fors. Daarom maakte Vreede met deze vroedmeester de afspraak dat hij acht dagen voordat het kind verwacht werd, in huize Vreede zou komen wonen. Behalve een salaris kreeg de meester elke middag ook een halve liter wijn en ’s avonds de andere helft. Het was hem echter strikt verboden het huis te verlaten. Daarmee werd voorkomen dat hij zich kon bedrinken. De bevalling verliep voorspoedig. Voor de gewone burgers en boeren was zulke luxe uiteraard niet weggelegd. Bevallingen werden door de vrouwen zelf geregeld met behulp van niet-geschoolde maar vaak wel vaardige vroedvrouwen. Alleen bij complicaties werd de hulp van een heelmeester ingeroepen.