Hoewel in Tilburg rond 1800 ‘de textiel’ al een belangrijke rol speelt, moeten we daarbij vooral denken aan wevers die meestal thuis op een eigen weefgetouw stoffen weefden die elders verwerkt werden. Zo is het bijvoorbeeld bekend dat er rond 1750 in Tilburg 330 weefgetouwen staan waarvan de producten (‘laken’ genoemd) vervaardigd werden voor textielfabrikanten in Leiden. Tilburg is dan nog overwegend een agrarische gemeenschap (land- en tuinbouw, veeteelt), maar kende natuurlijk ook gespecialiseerde ambachtslieden, zoals smid en hoefsmid, radmakers (houten wielen), wagenmakers, schoenmakers en kuipers (tonnen en vaten). Toch kende de stad ook in die tijd al enige grotere werkgevers. In 1766 liet Martinus van Bommel aan de Nieuwendijk (tegenwoordig Bisschop Zwijsenstraat) een groot gebouw neerzetten waarin allerlei bewerkingen van het ‘laken’ verricht werden. Dit bedrijf werd later overgenomen door Pieter Vreede (fabrikant uit Leiden), die in totaal 300 werknemers had, inclusief de wevers en spinners die thuis voor hem werkten. In Tilburg zijn nog een paar van dergelijke huisjes van thuiswevers te zien. Bijvoorbeeld in de Hasselt en in de Bokhamer. Het bekendste wevershuisje is natuurlijk het huisje van de ouders van Petrus Donders in Tilburg Noord. Dit is niet meer het originele huisje, maar wat men tegenwoordig ziet (ook het weefgetouw) is in 1932 nagemaakt naar bestaande tekeningen.