Omdat niemand wist hoe de pest zich verspreidde, was elke functie die met deze ziekte te maken had een bijzonderheid. Ook in Tilburg moest de lokale overheid verzorgers (‘schrobbers’) benoemen, hadden arme slachtoffers steun nodig van liefdadigheidsinstellingen, en werden speciale doodgravers benoemd (‘grafmakers’). In 1668 werd in Tilburg ook een zogenaamde pestmeester aangesteld, een persoon die alles coördineerde wat met de pest te maken had. Om zich te beschermen zorgden pestmeesters ervoor dat geen enkel deel van hun lichaam onbedekt was. Lange gewaden, overschoenen, handschoenen, een hoed, en soms ook een masker dat leek op de snavel van een vogel. In deze snavel werden geurstoffen gedaan om de stank van zieken en doden tegen te gaan, bijvoorbeeld de sterk geurende jeneverbessen of het boerenwormkruid. Joris Emmervelt werd in september 1668 in Tilburg en Goirle aangesteld als pestmeester. In Breda was hij ontslagen wegens drankmisbruik, maar omdat pestmeesters – een risicovol bestaan – schaars waren, kon hij in Tilburg aan de slag. Toen de pestepidemie van 1668 in Tilburg voorbij was, werd hij opnieuw, maar nu met dank, ontslagen.