De laatste pestepidemie die in Tilburg geregistreerd is, vond plaats van 1667 tot in 1669. De begraaflijst van november 1668 geeft een indruk van de omvang. In die maand werden 138 mensen begraven van wie er 113 aan de pest waren overleden. Men vreesde zelfs dat de Tilburgse begraafplaats te klein zou worden, en daarom werden twee extra grafmakers aangesteld, Adriaan Peter Oomen en Jan Claessen de Groot. Voor elk begraven lijk kregen deze grafmakers ieder twee gulden. Voor het vervoer van de lichamen werden een paard en een kar aangeschaft. Ook voor het vervoer bestonden voorschriften; de lijken moesten in een doodskleed gewikkeld worden ‘om daer door soo veel doenlijck is alle schrick wech te neemen, die ymant de voorszegde lichamen tegencomende mocht hebben overcomen.’ Met andere woorden: het lijkkleed moest voorkomen dat burgers tijdens de laatste tocht naar de begraafplaats zouden schrikken bij het zien van de lijken op de kar.