Terug naaar Tijdmachine

1832

Textielindustrie – armoede

Uit 1832 kennen we een zeer nauwkeurig overzicht van de gemeentelijke belastingaanslagen die in Tilburg betaald moesten worden. Dit overzicht laat ons bovendien het grote verschil zien tussen arm en rijk in de stad. Het hoofd van het gezin moest jaarlijks een aantal ‘eenheden’ betalen, afhankelijk van zijn inkomsten. De hoogste aanslag ging in 1832 naar de ‘kasteelheer’ van Tilburg, Van Hogendorp, die van beroep landbouwer was. Hij betaalde 85 eenheden. Van de 75 textielfabrikanten werd er één aangeslagen voor 60, en één voor 50 eenheden. 13 fabrikanten betaalden ieder 30 eenheden, 18 fabrikanten ieder 20 eenheden. Er waren 901 gezinshoofden werkzaam als textielarbeider. Daarvan was er niet één die 20 eenheden hoefde te betalen. 11 wevers werden voor 10 eenheden aangeslagen, 20 wevers voor 5 eenheden. Berekeningen hebben aangetoond dat van de 901 gezinshoofden die werkzaam waren als textielarbeider, er 526 onder de armoedegrens leefden. Het beeld wordt nog zwarter als we begrijpen dat het hier om ‘gezinnen’ gaat. Eén gezinshoofd had vaak vele kinderen te verzorgen. Als vrouw of kinderen ook werk hadden, dan steeg de aanslag. Geschiedschrijvers hebben aangetoond dat 1 op de 5 Tilburgers arm was en steun nodig had. Het wrange is dat het hier arbeiders betreft die wel degelijk een vak beheersten: wevers, spinners, scheerders, en dat die arbeiders zes dagen per week 12 of meer uur per dag werkten. En toch nog armoede leden. Het zal nog ruim 100 jaar duren voordat de textielarbeider een fatsoenlijke sociale positie heeft verworven, mede door stakingen in de Tilburgse textielindustrie en de opkomst van de vakbonden (zie elders in dit Thema.)