Terug naaar Tijdmachine

1800

Gezondheidszorg – Veel ‘specialisten’

Tot in de negentiende eeuw moeten we de gezondheidszorg of wat daarvoor door mocht gaan verdelen in twee categorieën. De eerste is die van de erkende geneesheren. Dit waren: Medicinae doctores (doctors in de geneeskunde). Zij hadden vaak een universitaire opleiding en gedroegen zich ook als geleerden. Zij hielden zich met de wetenschap bezig en gaven adviezen, maar patiënten hadden ze niet. Chirurgijns: zij bezochten wel patiënten en als er geopereerd moest worden, deden zij dat. Heelmeesters: de voorlopers van de huisartsen. Er waren stads- en plattelandsheelmeesters, en vroedmeesters voor bevallingen. De tweede categorie is die van de onbevoegde genezers: Barbiers: eigenlijk dus kappers, maar omdat ze goed met het scheermes overweg konden verrichtten ze ook wel kleine medische ingrepen, zoals het verwijderen van bulten (‘keisnijders’) Aderlaters: eeuwenlang heeft men aangenomen dat enig bloedverlies door een ader in te snijden kon zorgen voor verlichting of zelfs genezing. Gebedsgenezers: de voorlopers van Jomanda. Piskijkers: deze bekeken de urine van de patiënt om vast te stellen welke ziekte hij had. Daarnaast is tot in de twintigste eeuw de volksgeneeskunde belangrijk geweest met name voor de bewoners van het platteland (en Tilburg was voor een groot deel een plattelandsgemeente). Kennis van kruiden en planten en hun geneeskrachtige werking speelde hierbij een grote rol.